Poëzie.
Er was eens een jongetje
dat graag liedteksten schreef.
In de loop der jaren
verzon en illustreerde hij er honderden.
Maar zoals dat gaat,
raakte hij zijn interesse kwijt
en liet hij zijn fantasie achter zich,
om de echte wereld te verkennen.
Tot op een dag
een prinses zijn hart veroverde
en zij samen liedjes begonnen te schrijven.
Bij het jongetje – inmiddels een man –
begon het opnieuw te kriebelen.
Na het luisteren naar een Nederlandstalige rockband
kwam het idee:
misschien moest hij eens in zijn eigen taal gaan schrijven.
En zo geschiedde het:
de man werd een poëet.

Hoe Ik mijzelf overleef:
Ik vier mijn puistjes
en de rimpels
op mijn ouder
wordende gelaat.
Ik juich
als ik aai
over mijn overtollige huid,
dankbaar dat ze bestaat.
De wekker gaat.
Intens dankbaar
ben ik voor
mijn vermoeide ogen,
die nog steeds
lezen zonder leesbril.
Ik kus
mijn kalende hoofd.
Iets zegt: ach, het is best mooi.
Bomen verliezen ook blad,
dus kaal en
ouder worden...
ach, wat doet me dat.
De dino die het niet wist.
In de eeuwenoude streek
Koekerliestrome,
aan de grens met Botsandiekome,
ligt een zompig moeras,
zo diep verscholen
dat niemand wist dat het er was.
Aan de rand van het moeras,
dat naar aardgas stinkt,
ligt een teerachtige plas,
waar de laatste levende dino
doodleuk lag te slapen.
Half slaperig rekte hij zich uit,
gewekt door een vreemd geluid.
Geschrokken keek hij op zijn klok
en kreeg wederom een shock:
had hij al die tijd hier liggen pitten?
Waar zouden de anderen zijn?
Waar zouden die nou zitten?
Als de wiederweer
trok hij zijn krijtbroek en blazer aan.
Nog even voor de spiegel,
want hij vond dat hij alleen keurig
de wereld in kon gaan.
Nog snel zijn lange, deftige jas,
en zo verliet hij
uiterst chique het moeras.
Onderweg vroeg hij aan ieder die hij tegenkwam:
"Hebben jullie soms anderen zoals ik gezien?
Toen ik in slaap kukelde, telde ik er tien!"
Maar iedereen hoorde alleen maar:
"Grrraauw, grrrrauw, ik eet jullie rauw!"
Een dappere professor
in de dinokunde
liet de dino
met handen en voeten weten
dat hij écht
de laatste levende dino was.
De rest stond opgezet
in het museum Koereliefras.
De professor belde de directeur
om te vertellen
dat er nog een levende dino was,
die hier vlakbij in een moeras had liggen pitten.
"Oh, wat enig!" zei de directeur van Koekerliestrome.
"Laat de dino maar gerust komen!
Dan heb ik een primeur,"
en hij voelde zich eindelijk grandeur.
Wat kan ik als dinomuseumdirecteur nog meer wensen?
De laatste echte levende dino,
die achter mijn kassa bij de voordeur
entreekaartjes
kan verkopen aan de mensen.

Druppels.
We zijn
net als
twee druppels
in de grote oceaan.
Twee druppels,
die van ver zijn gekomen,
maar gelukkig
nog samen mogen gaan.
Twee druppels
werden drie
en deze
draagt
ons op nog
verder te gaan
in deze oceaan.
Samen bereiken we.
Samen gaan we
heel ver.
Kijk maar goed
naar deze
drie druppels
met de zon op onze snoet.
Op het open veld.
Voor een keertje
voel dit meneertje
zo licht als een veertje.
Het credo
is alles loslaten
Althans vandaag,
voor een keertje.
Wat is het toch een zegen
om zo licht te bewegen
op het immense open veld
waar jouw liefde
zich heeft gemeld.
Samen zo wiegen
als vrouwtje en heertje
intens samen voelen
zo licht - samen- als een veertje.
Liggend op het gras,
in mijn eigen
kleine tuintje
voel ik me in mijn sas.
In mijn tuintje
hoef ik
niets te zijn
van wat ik ooit eens was.
Stilte is geen vijand.
Stilte is een vriend
en ik ken haar pas.
In mijn tuintje,
kleine tuintje
ben ik compleet in mijn sas.
Schimmen & Vuur.
Eens
een laaiend vuur
nu een restje
hete kolen.
Dolen
de schimmen
op dit late uur.
Vanuit de schuur
waar ik me verberg,
zie ik schimmen
van spoken
die jolig opduiken.
'Hier is het veilig.'
Zeiden ze.
'Hier moet je zijn.'
Zeiden ze.
Ze blijven weg van dit terrein.
Heilig vuur
in mij,
hoop dat je ontbrandt.
Dan breek ik los
en niet meer van korte duur.
En de bloem.
Ach lief kindje, wind je toch niet op.
Het is maar een bloem.
Ze vergaat – maar jij moet door.
Dus raap haar zachtjes op.
Ach lief kindje, wat denk je
van de bloem in je hand?
Je zet haar op je hoed,
en je draagt haar trots,
omdat jij zegt dat het zo hoort.
Ach lief kindje, jij bemint
de allerkleinste dingen.
Nu ben jij groot geworden,
door de tijd die je deed wringen.
Je kon het eerst niet,
maar de tijd leerde je zingen
over het grote,
lieve kind van binnen.

Duivels dilemma.
Ze stond voor een etalage.
Tuurde wulps naar binnen
naar het lot
waar je veel mee kunt winnen.
Maar zonder geld op zak
kan je nergens mee beginnen.
'Het is haar lot'
Dat is wat de waarzegster sprak.
Jouw leven wordt gekenmerkt
door verlies, tegenslag en ongemak.
Ze stond voor een etalage.
In een reflectie zag ze
een jongen
op weg om een man te worden.
Maar haar liefdesleven
kenmerkte zich van blamage en ravage.
Dus liet ze de kans gaan.
'Misschien haar enige uitweg'
Zo sprak haar dominee.
Jouw leven is 1 van pech en van:' he, nee!'
Ze stond voor een etalage.
En ze keek naar het geld,
dat ze vond op de stoep.
Het was de roep
van geluk.
Nu het winnende lot,
de prinsen die zich
aan zullen dienen.
'Niets, nee niets
gaat nu niet meer stuk.'
Zo sprak de God,
die haar zag
voor de etalage
Hopend op een dag vol geluk.
Takkeherrie.
Ik zit op een berg.
Ik kijk naar jou.
Jij kijkt naar mij.
Tussen ons twee,
een vallei
een metropool
vol takkeherrie.
Weet niet hoe.
Wat ik ook probeer
Het lukt me niet;
ik kan niet naar jou toe.
Ik zit hier op deze berg.
Het lijkt al eeuwen,
Eeuwen voor jouw
eerste stap naar mij.
Een breed pad
leidde ons eens
naar de gulde middenweg.
Het pad is nu zo overwoekerd
door takkeherrie van de stad
onder in de vallei.
Nu zit ik hier en ik zie jou,
Jij ziet mij
In mijn boze flatgebouw
op deze berg, helemaal alleen.
Gevonden tussen de regels.
Ik ben geen man.
Ik ben geen vrouw
en ook geen dier.
Als je me nu
zou willen omschrijven
dan zwijg ik, met plezier.
Zwijg over gedachten.
Luister naar je wachten.
In stilte.
Ik ben niet
diegene die zich
in je hoofd vertoont.
En zeker niet diegene die
in het rare brein
van mij woont.
Niet de poetser
van nare
akelige dingen
die steeds naar binnen
probeert te dringen.
Wie ik wel ben?
Vraag ik je.
Ik ben geen ding.
En ook niet een geur
of vage aurakleur.
Misschien een beetje geest
van wat dat ooit is geweest.
Ik ben diegene
die je tussen
bovenstaande regels leest.
Mag ik even?
Mag ik even je hand, alsjeblieft?
Als de wind
van narigheid raast
en me bijna omver blaast.
Mag ik even je hand, alsjeblieft?
Als ik nat word
van de regen
moeilijke vragen,
die steeds op komt draven.
Even mag ik je hand,
gewoon even
samen genieten van de zon.
Gewoon samen
hier op het strand.
Eventjes pak ik je hand.
En als je wilt,
maar het hoeft niet,
is hier mijn uitgestoken hand.
Voor wanneer jij
door het donker
het licht eventjes niet meer ziet.
Dubieus Duo.
Er was eens een coach
uit Laren,
die heel goed was
in verklaren
van zaken
waar hij geen verstand van had.
Er kwamen mensen,
met vragen en wensen.
Het antwoord vroeg hij steevast
aan zijn oranje gevlekte kat,
die luisterde naar de naam Mispoes.
Miauwde Mispoes de poes,
dan klonk het: ja, dat moet.
Maar begon hij zacht te likken,
dan moest men stoppen
en was het beter niet te doen.
Zo werd de coach
een veelgevraagd man.
Op een zekere dag
stond de deur
van de therapiekamer wijd open.
Mispoes is toen weggelopen.
De aap kwam uit de mouw,
en gauw
had elke cliënt het door:
het gewenste antwoord waarvoor
men kwam, bleef uit.
Ze gingen er als een speer vandoor.
Zo kwam de coach,
die eindelijk wist
dat hij de studie had gemist,
terecht bij Broodfabriek Vergist,
achter de lopende band.
En Mispoes…
kreeg een poster,
met oranje letters geschreven:
Tot op heden vermist.
Is zijn dood mijn brood?
Sta bij het graf
van een gevallen man,
die gestorven is in een oorlog
die nooit kwam.
Met zijn geweer
van woorden
in zijn opgedroogd, bebloede hand
heeft hij dapper gestreden
voor zijn nooit bestaande land.
Op het graf
van deze onbekende held
staat vermeld:
Dat hij fijne dromen
op zijn helm
had geplakt,
verpakt in kleuren
die hij alleen kende.
Het is alsof
ik zijn pijn zelf kan voelen,
alsof hij daar beneden
nog ligt te woelen
en daar op subtiele
wijze
mijn woorden heeft omgehakt.
Zo sta ik een tijdje te prevelen
bij het graf
van een gevallen man,
die dacht te ontsnappen aan
het gevecht
van al zijn woorden,
en stapte als een draf
zo het graf in.
En zoals het hoort,
staat er op
het graf van deze gevallen man:
“Rusten doet hij niet,
want doden leven in poëzie voort.”
Gevangenen van de Vrijheid.
Ik zit in een cel
met boeien aan mijn benen.
De cel heeft geen muren,
maar ik kan nergens heen.
Ik zit gevangen
vanwege mijn geloof.
Ik zie hoe ik wordt gekoeioneerd,
ik hoor ze van mijlenver loeien.
Nog maar levenslang
tel ik de dagen,
tel de levensvragen
met handboeien om.
Mens, wees niet bang.
Het duurt niet lang.
Dan zal ik zijn…
vrij.
Lief mensje.
Blijf zoals je bent,
nog even zoals ik je ken.
Ik weet het.
Daarom schrijf ik dit op,
want er kan een tijd komen
dat je vergeet
en stilletjes je dromen veranderen.
Lief mensje,
ik wens je:
dat ik blijf zoals jij mij kent,
dat ik voor jou dezelfde blijf.
Laten we nog even spelen…
spelen… spelen…
uren doorgaan met spelen,
tot we ons helemaal vervelen.
En dan een ijsje eten,
en weer opnieuw doorgaan met spelen.
Tot mama thuiskomt
en we weer allemaal samen zijn.
Want lief mensje:
samen zijn,
echt samen zijn,
dat is zo fijn.
Welterusten!
Hoe dan ook,
we zullen altijd voor je zijn.
Welterusten.
Bij mij om de hoek...
.. woont
een ex-kluizenaar,
die extreem
bang was voor gevaar.
Nu woont hij daar,
deze ex-kluizenaar,
met vijf parkietjes
en een kater zonder haar.
Altijd was hij o zo bang
voor ieder mogelijk gevaar,
altijd op zijn hoede
betredend de boze, broze
buitenwereld.
Deze schrikachtige ex-kluizenaar.
Maar op een goede
of kwade dag
(beslis zelf maar…)
belde er een verkoopster
bij hem aan
die hij niet kon weerstaan.
Voortaan kunt u deze ex-kluizenaar
vinden in de Bistro van Tante Sjaan,
samen met zijn liefje
die hij écht niet kon weerstaan.
Moraal van het verhaal:
Kluizenaars, doe alsjeblieft
niet open
voor verkoopsters
van de Bistro van Tante Sjaan!
Broodnodig.
Ik heb brood nodig.
Brood nodig
voor onderweg.
De afstand wordt kleiner,
elke ademhaling dieper,
intenser.
Let op alles wat ik zeg:
Brood nodig,
eindelijk brood,
voor onderweg.
De reuzen
vallen reuze mee.
Kleine David groeit al op.
Elke stap een oefening.
Goliath is al eeuwen dood.
De hemel
is nu eindelijk open.
Het manna
ligt in de palm van mijn hand.
De weg naar Utopia
ligt open, uitnodigend.
Nu heb ik
eindelijk
wat brood.
Wat brood
voor onderweg.
Op een zomerse dag:
Ik knip
en plak,
zing
en doe mijn ding
op mijn gemak.
Zo ontstaat er
een kartonnen
figuur van mijzelf.
Geef hem een T-shirt
plus
een stralende lach
en ogen net als ik
met een open blik.
Ik knipte
en plakte,
zingend
op mijn gemak.
Zo nam ik mijn kartonnen ik mee
naar een café
vlak aan zee.
Glibberde in een stoel
en wachtte, maar niemand sprak.
Mensen, een heleboel,
stonden aan de grond
genageld.
Anderen
keken met wijd open mond.
Ik dacht dat ik
de woorden wel kon raden.
Tot er een klein meisje
met een half
gesmolten ijsje
naar me toe snelde en giechelde:
“Meneer,
er heeft een vogel
op uw jas gepoept!”
Een week uit het leven van meneer Domie Neeh.
Maandag
De vogels in de kooi bij de buren
stonden stiekem te gluren
en maakten zo’n knetterhard lawaai
dat het verzinnen van een donderpreek
een weeklange lijdensweg werd.
“Pardon mevrouw,
pardon meneer!”
Dinsdag
In het café
net hier om de hoek –
je weet wel, het café van PJ Lariekoek –
werd zijn alcoholvrije pilsje geserveerd.
En dat bleek weer eens te lauw.
“Pardon meneer,
pardon mevrouw?”
Woensdag
In het stille Leidense parkje De Bult
was hij eindelijk in een competitieve bui.
Toen gingen Bas en Cas
op hun twee opgevoerde scooters
heen en weer tekeer.
“Pardon mevrouw,
pardon meneer!”
Zondag
Op de kansel gaf hij zijn publiek
een fictieve pak ransel.
“Er is weer niks geleerd hier in Leiden!
Toch, mevrouw, toch, meneer?
Kon iemand mij toch
van mijn roeping bevrijden!”
Als de wind…
Als de wind
in mijn hoofd
de goede kant op waait,
zweef ik lichtjes
met mijn voetjes boven de grond.
Als de wind
in mijn hoofd
de goede kant op waait,
hoeft niets mij tegen te houden
en hoef ik niet te blijven
waar ik eens stond.
Ik zie
dan een pad verschijnen
dat er eerst nog niet was,
alles dankzij de wind
die mij even optilt boven de grond.
Het leven als astronaut op aarde.
Soms voel ik me een astronaut,
al wandelend,
soms op vreemde wegen.
Al wandelend
kom ik de meest vreemde wezens tegen.
Soms herken ik mezelf
in zo’n vreemde soort.
Niet in woorden,
niet in gebaren,
maar in de twinkeling van herkenning:
dat ook de ander hier niet thuis hoort.
Vaak kruizen onze paden,
en verlaat ik even deze aarde
achter gesloten ogen,
achter mijn astronautenhelm.
Ik voel andere waarden,
andere vormen,
op deze buitenaardse aarde.
Soms blijf ik hangen
door de zwaartekracht
van de geschapen wereld om mij heen.
Dan, op een ogenblik,
zie ik mijn ruimteschip,
dat met haar roep
mij meeneemt—zo, hoepla, van de stoep.
Tot dan,
al wandelend, zoekend,
onder vreemde wezens,
onderzoekend wat ze bedoelen,
voel ik me nog steeds
een astronaut.
De moord op klaarlichte dag
Ik heb zojuist
mijn schaduw vermoord.
Het gaf geen rommel,
er kleeft geen bloed
aan mijn handen.
Nee, dat hoort niet
bij mijn psychotische soort.
Ik heb zojuist
mijn schaduw vermoord.
Had hem vaak verbannen
naar Verweggistan,
om te ontspannen
in een peperduur wellnessoord.
Maar ja,
voor ik het wist,
kwam hij terug
en begon het stalken opnieuw.
Echt vet
mega
gestoord!
Dus heb ik zojuist,
iets over kwart over tien,
mijn eigen schaduw vermoord!
Nee,
het is geen hoofdzonde
of strafbaar feit.
Ik weet het wel:
Ook na zijn dood
raak ik hem nog steeds
niet kwijt.
Lekker dan…
De legende van een ongewone piratenbende.
Op een zekere dag schreeuwde
Kapitein Stinkkroeg
naar zijn mannen:
'Mannen, we gooien
het voortaan over een andere boeg!'
Weet dat Kapitein Stinkkroeg
een piraat is, die over lijken gaat.
Dus vroeg er niemand
naar zijn onzuivere motieven.
De kapitein
is een echte schavuit
en had met de zoveelste overwinning
een toverboek als buit
van de achterbakse,
maar o zo domme
heks Zellavieze Spruit.
Na wat heen en weer
gehocuspocus
met rum en zwaard,
kreeg zijn schip De Zwarte Vaart
op magische wijze vleugels.
Plof! Zoef!
Het schip steeg op
zonder zucht. Roetsj… zo in de lucht!
Ze gingen roven en stelen.
Niet zomaar goud
of saaie dode juwelen.
Nee, nee, oh nee,
ze gingen voor kostbaarheden
die men niet van echte, ruwe piraten
zou verwachten.
Zoals boven Alaska, in Bear Lake,
voor het magnifieke poollicht.
Die namen ze
hupsakee mee
en maakten er heerlijke rumsap van,
waardoor hun al enge gezichten
nog enger gingen gloeien.
Oh, wat was dat een eng gezicht!
Ze stalen bliksemschichten
uit De Donder- en Bliksemfabriek
en lieten het wolkwerkvolk
beduusd achter bij hun loopband.
Het kwam op het wolkjournaal
en besloeg zeven pagina’s
in de Plaatselijke Regenbuikrant.
Als ze op vakantie gingen,
bezetten ze vele,
door kinderen bedachte,
prachtige zoete luchtkastelen
en stalden zo veel mogelijk zonnestralen.
En dronken hun bijzondere rumsap
rechtstreeks uit de rumtap.
Door zijn extreem korte lontje
maakte Kapitein Stinkkroeg het wel erg bont
en kwam er een spoedberaad
van de Piraten Vakbond,
dat oneervol ontslag noodzakelijk vond.
Deze boze, kwaadaardige vent
kon nergens meer aan de slag
en verdiende geen cent.
Misschien vraag je je af
waar hij nu is gebleven?
Niemand
weet het honderd procent zeker,
en niemand kan geloven
dat het weer rustig is.
Kijk maar uit
bij donder en bliksem!
Misschien zie je hem daar wel boven.
Wie weet…
Het boselfje
Ooit was ik
een prachtig boselfje.
Ik liet de wind,
de geur en schoonheid
van flora en fauna
mij in extase brengen.
Die dagen van weleer
herinner ik me
als inzichten
die steeds meer groeien.
Elke keer
als ik mijn voeten
in het warme water dompel
en de zoete lentegeur
tot me neem.
Op een dag keer ik terug
naar jouw tuin
en beweeg ik vrij
op het ritme
van jouw wind,
wanneer het boselfje
in mij
haar weg hervindt.
Het maken van een snoepreisje.
Maandagmorgen
was het op radio en tv.
Iedereen stond versteld
van het grote nieuws
dat werd gemeld:
Aan de kant van de A2,
ter hoogte van Den Bosch,
stond een vrachtwagen
langs de weg, total loss.
Het was een wagen
van snoepfirma JB van Drop.
Echt waar!
Het stond er echt
met dropletters op.
Maar er was iets vreemds
aan deze snoepvrachtwagen.
De politie en de brandweer
krabden eens flink
achter hun oren,
terwijl ze bleven staren
naar de vrachtwagenmeneer.
Zoiets hadden ze nog nooit gezien
en dat zouden ze hierna nooit meer.
Want tsja, hoe leg je uit:
er zat achter het stuur
een echte ijsbeer!
Het was Pedro,
de ontsnapte ijsbeer uit Gaia Zoo.
Hij was het eten van vis beu
en van rondjes lopen werd hij zo moe!
Dus besloot hij zijn droom achterna te gaan.
En nu bezorgt hij snoep aan huis
van firma JB van Drop.
Zijn nieuwe leven is top!
Fietsliedjes.
Mijn lief
Ze zingt haast
altijd en overal,
tijdens zonnestralen.
Zelfs in storm en regen,
in haar kletsnatte poncho,
kan ze het zingen niet tegenhouden
en zingt ze op haar fiets.
Maar vandaag klinkt haar zang anders,
iets hemels, iets breekbaars,
en ik voel de waterlanders opkomen.
Ik houd ze niet tegen;
ze smelten samen met de regen,
zij en ik,
op de fiets.
Restaurant van Zeis.
De dames van Breis
eten elke vrijdagavond
bij restaurant van Zeis
alleen gerechten
van slagroom en vanille-ijs.
Soms is het met chocolade
of aardbei,
en heel soms met een vleugje anijs.
Op een mooie winterse dag,
met sneeuw en ijs,
vroeg de chef-kok van Zeis
aan de dames van Breis:
“Dames,
ik heb iets heel bijzonders uitgevonden!”
“Oh, wat dan? Oh, wat dan?”
vroegen de dames opgewonden.
In een kleine kamer
van zijn keuken
liet de chef-kok van Zeis
zijn gloednieuwe uitvinding zien.
“Dames, deze machine
verandert alles—
werkelijk alles—
in slagroom en ijs!”
“Oh, wat enig! Oh, wat enig!”
joelden de dames van Breis.
Ze probeerden van alles:
potjes, pannen,
en zelfs een verdwaalde muis,
die ver weg was van zijn huis,
ging zo in de machine.
“Wat veelbelovend! Wat veelbelovend!”
riepen de dames van Breis.
“Mogen wij ook wat proberen
met deze machine die u uitgevonden heeft?”
Maar nog voordat de chef iets kon zeggen
of uitleggen,
doken de dames van Breis
in de machine.
Bij het indrukken van de knop
schreeuwde de chef-kok:
“STOP!”
Maar hop, hop, hop—
de dames van Breis
werden veranderd
in slagroom en vanille-ijs!
Die avond werden de gasten
van restaurant van Zeis
getrakteerd op een bord vol ijs,
slagroom…
en een kersje erop!
De onverschrokken brandweerman
Op nummer tien
woont
brandweerman Borrewien,
die inmiddels elke verschrikking
wel heeft gezien.
Niets is hem vreemd.
Niets doet hem vrezen.
Deze single
brandweerman
woont op nummer tien.
Niets? zegt u.
Nou ja, alleen voor de kat
van mevrouw van Buren,
die telkens bij hem komt gluren.
En dan heel hard schreeuwt:
'Boe,
ik ben geen kat,
maar een koe!'
en snel terugrent
naar nummer zeven.
Dan zit de stoere brandweerman
weer te beven
in zijn flatje op nummer tien,
want zoiets engs
heeft hij nog nooit gezien.
Gelukkig speelt dit alles zich alleen af in zijn dromen;
anders zou hij nooit meer
uit zijn flatje zijn gekomen.
Verleidelijk zoet!
Je gaf me
verboden vruchten.
De één zoeter dan de ander.
Het sap sijpelt langs woorden,
die ik niet vatten kan.
Je gaf,
zonder te weten,
sacrale vruchten.
En, oh wat een invloed
zijn de pitten
van onverklaarbare zinnen,
die het allerlekkerst zijn.
Het smaakt.
Het raakt.
Als poëzie in puurste vorm.
Het zijn verboden vruchten
die mij buiten zinnen
doen raken.
Een autootje.
Er rijdt een autootje
door de straten.
’t Is een apart geval.
“Merkwaardig,”
zal men zeggen,
als men hem zal zien, eenmaal.
Er rijdt een autootje
soms vooraan de stoet,
vaak in het midden,
maar toch opvallend –
nou ja, meestal.
Er rijdt een autootje
door de straten
van mijn hersenspinsels.
’t Blijft een bijzonder geval.
Wil je meerijden?
Toeter maar!
Hij neemt je mee
waar jullie wegen
heen willen gaan.
Apenstreken.
In Nora’s achtertuin
in de lange Lindelaan
hangen drie aapjes
de hele dag in een boom.
Eén
zit de hele dag te lezen,
stripboekjes wel te verstaan,
want plaatjes kijken
gaat vlot en is zo gedaan.
De tweede speelt piano,
Bach, Beethoven, psalmen,
of wat het ook wezen mag,
terwijl de eerste
rustig zijn stripboekjes leest.
De derde,
dat is een luie schavuit.
Die voert het liefst de hele dag niks uit,
terwijl de boom langzaam
vervuilt
met stripboekjes
en muzieknoten overal!
Nora vroeg aan haar mama:
‘Is het echt waar,
zitten er drie aapjes daar?’
‘Je weet maar nooit!’
lachte mama geheimzinnig.
‘Dus kijk voortaan maar uit
waar je je bananenschillen gooit!’
Hip idee.
Er waren eens twee hippe muizen
die wilden heel graag verhuizen,
weg uit de stad, zo druk en vol,
naar een of ander stil gehucht—
dat leek hun leven pas echt dol.
Ziezo, hun koffers ingepakt.
Ziezo, hun laarsjes mooi gelakt.
Eindelijk, de wijde wereld in,
waar ze zo lang naar hadden gesnakt.
Ze namen de bus van kwart over negen,
reden langs velden, over de wegen.
Maar in elk gehucht, in ieder gat,
kwamen ze muizen tegen,
net zo veel als in de stad.
“Oh nee, oh nee,”
riepen de twee,
“dit is niet wat we hadden gedacht.
Oh nee, oh nee,
helemaal niet wat we hadden verwacht!”
“Tis me wat,”
zeiden de muizen,
“tis me wat,
we wilden zo graag verhuizen...
Maar nergens is het rustig,
nergens voelen we ons thuis.
Dus keren we terug naar de stad,
terug naar ons eigen huis.”
Vroom verlangen.
Het kleine streekbusje
zuchtte: oh drommel, oh drommel
moet ik alweer naar Zaltbommel!?
Met al die vlerken
die op 't land werken
Oh drommel drommel
Zij maken toch zo'n rommel!
Mag ik niet een keer naar Rome?
zou daar eens graag es komen
en dan vroem- vroem
naar Vaticaan stad scheuren
met achterin
allerlei vromen.
Ja, ja dat zou ik doen
als ik er eens mocht komen.
Maar ach ach ach
Tis me
een hard gelach
En een saai klusje
rond rijden in Zaltbommel
met gestommel en rommel.
Uwe hoogheid.
De teckel van stand
vindt het fijn
dat haar diner
in een porseleinen bakje verschijnt.
Opgediend
op een gouden dienblad,
en alleen worst
van echte eendenborst.
Behalve op de sabbat,
dan smult ze van tonijnbrokjes,
anders gromt ze moord en brand.
Ja, dit is een echte
dame van stand!
Terrorist.
Hebt me opgeblazen
en nu lig ik
in hele kleine stukjes op de grond.
Hoe je het deed
blijft me verbazen.
Er is niets meer
te vinden
waar ik eens stond.
Hebt me opgeblazen
en nu lig ik
in hele kleine stukjes op de grond.
Je glimlach?
Je woorden?
Beiden doeltreffend, moeiteloos.
Ik weet het niet.
Geen logische verklaring,
maar hoe dan ook:
jij vond mijn emo-lont.
En dan lig ik hier
opgeblazen,
in hele kleine stukjes
op de grond.
De zes snoezelige poezen.
In de achtertuin van juffrouw Langoor,
zaten zes poezen,
heerlijk ontspannen,
te soezen, te dromen,
van niets en van alles.
Zes exotische poezen
keken neer
op de mengelmoesjes-poezen
die af en toe kwamen gluren,
terwijl zij uitgebreid lagen te soezen.
Dan loeien de poezen van Langoor
in keurige schuttingtaal,
allemaal tegelijk,
als een deftig koor.
Maar er is één kater,
uit de wijk Bellevoor,
waar de hartjes van de zes
even van slaan stilstaan.
Roetsj! Daar klimmen ze op de schutting,
zwijmelend, oogjes fonkelend:
“O lala, o lala,
kijk eens wie daar komt!”
Alfonso, de rooie kater
van de Voortlaan,
heeft hun keurige manieren
even doen vergeten.
Voor de rest?
Niets doen, niets zeggen, niets plannen,
behalve… soezen.
Altijd die ontspannen zes,
de poezen van juffrouw Langoor.
De sage van Biba - Babora.
In de bergen van Biba Babora
woonde een hele dikke reus.
die zo vaak verkouden was
en oh gut oh gut
dan stroomde er
een lading prut uit zijn neus.
De mensen die woonden
aan de voet van de berg
leefden al die tijd in onzekerheid.
Sommigen leefden in angst.
Anderen vonden
het heel erg
voor de dikke reus
met zijn verkouden neus.
Zo ook een klein dapper ventje
genaamd Biba- Arie,
die op zinderende zomerdagen
meer iets weg had
van een ondeugende kanarie.
Biba- Arie was het beu.
Nou en of Arie was het beu;
al dat gesnotter en gemopper.
En kocht op een goede dag
bij de super liters ontstopper
en een lading tissues
tegen geproest en verkoudheid-issues.
Biba-Arie beklom het smalle pad,
dat bezaaid lag met liters snot.
Op weg naar de reus,
die zich verborg in zijn grot.
Kun jij mij helpen? Bromde de reus,
terwijl er weer een lading
snot los kwam
uit zijn verkouden neus.
‘Jazeker’, antwoordde Biba- Arie.
‘Ga maar lekker zitten reus!
Doe je hoofd
maar naar achteren.’
En toen vloeide er liters
ontstopper door de neus
van de dikke reus.
‘Nu nog even wachten’, sprak Biba-Arie
Opeens begon de reus,
alsof ie in brand stond,
ontzettend te gillen.
Heel zijn lijf begon hevig te trillen.
Toen gebeurde het met veel bombarie:
De reus met zijn verkouden neus
ontplofte!
Echt waar. Echt. Heus!
En sinds die dag
stroomt er een waterval
uit de grot van de dikke reus.
En zo ontstond de sage van Biba-bora.
Stoel.
Eens was er een stoel.
Nee, niet zomaar één,
maar eentje
die echt kon praten.
Ja, precies zoals ik dat bedoel.
Hij vertelde
sterke verhalen
over verre landen
en vreemde talen.
Hij kon prevelen,
babbelen,
tot diep na middernacht.
Hij kon preken
over streken
waar niemand om lacht.
Maar op een dag
gebeurde
een ramp,
een misère:
een dame
met een flinke derrière
ging op hem zitten.
En krak!
Zo brak hij in stukjes,
en daarmee was het einde
van de stoel die eens sprak.
Sneeuwwitjes halfzus.
In haar hutje diep in het bos
is het een en al chaos,
want zij is een
echte sloddervos.
Soms huurt ze in
de zeven dwergen klein,
want bij het opruimen
moet er veel verzet zijn.
Maar het duurt nooit lang
voor een hulpgeroep klinkt,
want de
halfzus van Sneeuwwitje
blijft waar chaos naar stinkt.
Superman.
Eens komt het moment
en weet ik de reden
waarom ik ben
wie ik ben.
In die flits, totaal ongepland,
waan ik van mijzelf een fan
en voel ik eindelijk
meer dan tevreden.
Tot dat moment
ben ik een
moe- gestreden
Superman.
Gouden bergen.
Een vogeltje
zong op een liefelijke wijs:
“Welkom, op je innerlijke reis.
Sta op en zie, de plaats waar je nu bevind.
Wordt stil en voel, de aanmoediging van de wind.
Ik weet, het is nog een lange reis”
zo zong het vogeltje, wijs
“Geniet maar van het uitzicht en avontuur
want alles is maar van korte duur.
en eenmaal aan de top,
zit deze reis er eenmaal op.
Dan mag je,
eindelijk
je vleugels spreiden
En vliegen,
heel lang vliegen
in een mooie blauwe lucht
over groene weiden
Tot ver voorbij de horizon
waar deze je ook mag leiden.
Ga in vrede, ik ga met je mee.
Als bewijs geef ik je een melodietje
op vrolijke wijs”